ROZEN

“Rozen hé!” De toon waarop hij de bestelling plaatst, suggereert dat de bloemist weet wat hij bedoelt. En dat is ook zo, hij is een vaste klant geworden.

“Haar vaas heb ik gisteren al schoongemaakt,” zegt hij. “Haar” is zijn vrouw die in het rusthuis om de hoek verblijft. Elke dag bezoekt hij haar, geen dag mag haar vaas leeg blijven. Of zij alleen.

Tachtig is ze, hij een paar jaar ouder. Hij somt de lichaamsdelen op die haar zijn ontvallen, onbeschroomd. Het zijn er nogal wat, en niet zo meteen vervangbaar. Hij zucht, schokschoudert. “En dan die beroerte.”

En nu ligt ze daar, in dat bed. En neemt hij elke dag de tram naar hier, want hij is thuis blijven wonen. “Ik kan dat toch niet allemaal achterlaten, ik heb daar mijn hele leven voor gewerkt.” Stil is niet echt zijn ding, maar dit klinkt toch ietsje stiller: “En ik hoop nog altijd dat ze terug zal keren…”

We nemen onze tijd. Hij om te babbelen, ik om te luisteren, de bloemist om te binden. Er moet meer gebabbeld dan gebonden worden, maar tenslotte is het toch klaar. Dat wat ouderwetse boeket, op maat van hun beider tijd.

Zesenvijftig jaar samen. Dan weet je het zo langzamerhand wel. Dan hoef je niet te kiezen, geen bloemen en ook geen kleuren. “Dat veeg je niet zomaar uit,” beaamt hij.

“Maar pas op, ik kan ook modern zijn, hé!” Tijd voor wat vrolijkheid. Met guitige trots haalt hij zijn betaalkaart boven. Terwijl hij de code intikt, hoor ik het hem zeggen tegen het apparaat. Dat, wat hij niet wil weten, maar waarvan hij weet dat er weinig te willen valt. “Ik zal haar nooit vergeten.”